‘Gewoon blijven lachen. Niet te veel over praten’

17-09-2020 | 12:00

‘Ik probeer de mensen rustig te krijgen. Ze zijn vaak een beetje bang voor de politie. Dat hoor ik van de tolk. Dan ga ik een beetje een dolletje met ze maken. Ik breng ze iets te drinken en dan zeg ik: “Dit is geen bier, hè. Dit is koffie. Je mag geen bier, je bent nog geen achttien.” Je moet die spanning even doorbreken.’

Paul is een grote vent. Rustige bewegingen, natuurlijk overwicht, vriendelijke kop. Ogen die plezier verraden. ‘Contact maken met de mensen. Dat moet je doen, hè. Sommigen spreken geen Engels. Dan is er een kind en dan zeg ik: “Hé, waar ben je nou?” Kijk ik gewoon over zo’n jochie heen. Schaterlachen! Soms ga ik op de grond liggen om met ze te spelen. Klauteren ze over me heen.’

Maar het is niet alleen maar gein bij Paul. Hij vindt ook dat de mensen zich moeten gedragen. Speelgoed weer in de kast, koffiebekertjes in de prullenbak. ‘Ja, ze moeten dat netjes opruimen. Het is een kleine moeite. “Hé, spullen opruimen!”, zeg ik dan. Ik doe alles met een lach en dan doen ze wel wat voor je.’ En hij krijgt er voldoende voor terug. ‘Ik zet me in voor 200 procent. Na afloop zeggen ze “Thank you”. Dat is meer dan genoeg. Dan hebben ze toch wat aan je gehad, denk ik dan.’

Paul maakt niet direct de indruk dat hij wakker ligt van zijn werk, maar hoe doet hij dat? ‘Ja, het raakt je wel, maar je moet niks mee naar huis nemen. Gewoon blijven lachen. Ik ga dat toch niet op iemand anders botvieren, wat ik meemaak. Dat is niet eerlijk. En je moet er niet te veel over praten, over die mensen. Het gaat niemand wat aan. Dat is privé. Je moet niet met verhalen strooien. Thuis vertel ik wel dat ik een leuke groep heb gehad, maar dat is het dan.’

Eigenlijk is hij er gewoon ingerold, in dit werk. ‘Nooit gedacht dat ik dit zou gaan doen. Maar ik hoor inmiddels bij het interieur hier. Dan zeggen ze: Kijk uit, daar komt de directeur van het Rode Kruis! Dan bedoelen ze mij. Ik heb graag mensen om me heen. Gezelligheid. Een dag niet gelachen, is een dag niet geleefd.’ Heeft hij ook een T-shirt met die tekst? ‘Zo gek ben ik nou ook weer niet.’

Paul neemt zijn werk in de Beverwaard van dag tot dag. ‘Een mooiste dag? Ha! Dat bestaat niet. Elke dag is een mooiste dag. Elke dag is anders. Iedere keer weer andere mensen. Je moet altijd maar afwachten wat er komt.’

Aan het eind van de dag zorgt Paul dus dat zijn rugzak weer leeg is; dat hij geen last mee naar huis neemt. Hij gaat wandelen met de hond of kijkt een uurtje tv. Soms valt hij dan even in slaap. ‘Want, ja. Ik ben wel gevloerd hoor, na zo’n dag.’ En gaat die rugzak echt altijd leeg? Nou, er blijft wel eens een heel klein restje inzitten. Maar wat voor restjes dat precies zijn? Hij lacht alweer en haalt z’n schouders op. ‘Ach’, zegt hij, ‘dat is maar zo’n beetje’.

Even later vertelt hij toch schoorvoetend over zo’n restje. Dat hij soms denkt: had ik het niet anders moeten doen? Heb ik iets verkeerds gezegd? ‘Je krijgt niks terug, natuurlijk. Geen feedback. Ik ben wel eens benieuwd wat ze van me denken.’

Daarom was het best bijzonder toen hij op een middag via de tolk een appje kreeg met: “Bedankt voor de goede zorgen”. Die ochtend had hij een dokter laten komen, omdat hij de toestand van een ziek kind niet vertrouwde. Dat bleek een goede inschatting. En dwars door alle taal- en cultuurbarrières heen, lieten de ouders diezelfde middag nog weten hoe dankbaar ze hem waren.

Tekst: Aleid Bos
Foto: Rienk Boode